Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4763

Datum uitspraak2001-10-04
Datum gepubliceerd2001-10-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers0040/1999
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Zesde enkelvoudige belastingkamer nummer 0040/1999 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : [X] te : [Z] ambtenaar :Inspecteur Belastingdienst/Ondernemingen [P] aangevallen beslissing :uitspraak op bezwaarschrift d.d. 27 november 1998 soort belasting :navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/­premie volksverzekeringen jaar :1993 mondelinge behandeling :op 20 september 2001 te Arnhem door mr. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier waarbij verschenen :[belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur] gronden: 1.1. Belanghebbende verwijt zijn schoonzuster dat zij uitlatingen heeft gedaan die - tezamen met een door de behandelend arts van zijn dochter aan die dochter gegeven advies - ertoe hebben geleid dat de relatie van belanghebbende met zijn dochter en kleinkinderen verbroken is. Belanghebbende meent dat hij door het verbreken van die relatie arbeidsongeschikt is geworden en dat hij daarom van een succesvol commissionair-handelaar in groenten en fruit na vele misslagen gedwongen is geweest zijn bedrijf in 1991 grotendeels te beëindigen. 1.2. Belanghebbende heeft in 1993 een bedrag van ƒ 29.542,66 aan proceskosten in mindering gebracht op de door de [A] Verzekeringen aan hem betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering. Een bedrag van ƒ 18.509,-- houdt - zoals door de Inspecteur onweersproken is gesteld - verband met procedures die hij had aangespannen tegen (1) zijn schoonzuster, mevrouw [B] ( kosten ƒ 2.335,--) en tegen (2) de arts, de heer [C] (kosten ƒ 16.174,--). Belanghebbende heeft niet alle op de procedures betrekking hebbende stukken overgelegd. De procedures hebben gestrekt tot vergoeding van verlies aan arbeidskracht, immateriële schade en gederfde en nog te derven ondernemingswinst. Belanghebbende heeft de procedures verloren. 1.3. Belanghebbende stelt dat het door hem in 1993 als aftrekbare kosten op de uitkering in mindering gebrachte bedrag van ƒ 18.509,-- nu het bedrag - onbestreden- niet als aftrekbare koste is aanvaard, geheel als een nagekomen ondernemingsverlies moet worden beschouwd. De Inspecteur betwist dat. 1.4. Ter zitting is gepoogd om - uitsluitend ter beëindiging van het geschil - tot een compromis te komen. De Inspecteur heeft daar verklaard akkoord te willen gaan met de aftrek van 19% van de in de jaren 1993 tot en met 1995 geclaimde proceskosten. Belanghebbende heeft het aangeboden compromisvoorstel niet aanvaard 1.5. Een verstoorde relatie tussen een vader en dochter, met als gevolg dat die vader ook verstoken blijft van contact met de kleinkinderen is een omstandigheid die volledig gelegen is in de privé-sfeer. De door belanghebbende aangespannen procedures hebben in overwegende mate ten doel gehad de handelwijze van de arts en van de schoonzuster door een rechter te laten toetsen op hun rechtmatigheid. Privé-overwegingen spelen bij het voeren van die procedures een vooraanstaande rol. De uitgaven zijn daarom zozeer verweven met gebeurtenissen in de privé-sfeer dat niet meer kan worden gesproken van uitgaven die redelijkerwijs met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming zijn gemaakt. 1.6. De enkele omstandigheid dat bij een gunstig oordeel van de rechter in een dergelijk geval sprake zou kunnen zijn van voor heffing van inkomstenbelasting vatbare bedragen kan daarin in dit geval geen verandering brengen. 1.7. Het beroep is ongegrond; de uitspraak dient te worden gehandhaafd. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2001 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (E.M. van Hoorn) (J. Lamens) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 oktober 2001 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.